Het is warm en benauwd, de trap is zo steil dat ik niet eens omhoog kan kijken hoever ik nog moet. Ik zie alleen de volgende 10 treden voor me en heel wat blote mannenvoeten. Jasses! Ik vind het hier viezig en het ruikt vreemd. Ik ben in de Batu Cave in Maleisië, een Indiase grottempel, op aanraden van het Capitool boekje. Ik wil iemand de schuld kunnen geven, want dat ik spijt heb van dit toeristische gebeuren wil ik straks best toegeven …
De wilde aapjes op de trapreling maken me aan het lachen. Ze zijn een welkome afwisseling van de 300 uitgesleten treden omhoog. Straks daarboven, bedenk ik me, is het vast heel bijzonder.
Eenmaal boven kijk ik op de kruin van het43 meter hoge gouden beeld voor de entree van de grottempel, ik draai me om en betreed de schemerige binnenplaats met100 meter boven mij een dak van dreigende rotsuitlopers. De koelte is heel even aangenaam, maar de indringende geuren van wierook, Indiaas voedsel en klamme lijven geven al snel het tegenovergestelde effect.
Eigenlijk toch een beetje teleurgesteld proberen mijn ogen nog een glimp te vangen van iets moois, iets wat de klim naar boven de moeite waard maakt. Midden in de grot blijf ik staan om het allemaal in me op te nemen en dan ineens tussen de mensenmassa valt mijn oog op haar. Geboeid blijf ik naar haar kijken. Ze heeft kort haar, bijna jongensachtig, dat zie je niet vaak bij haar volk. De zachte teint van haar huid maken die donkere ogen nog intenser. Ze merkt me niet op, ze is compleet in haar eigen wereld. Klautert op een reling, vlakbij haar familie die alleen aandacht heeft voor de ceremonie. Ze heeft die typische witte kalkveeg midden op haar voorhoofd, net boven de wenkbrauwen, ook passend bij de religie. Maar wat vertellen haar ogen?
Ik vang het korte ogenblik op een polaroid en neem het mee naar huis. In mijn hoofd zingt haar naam, Lochana (oog) …
– geschreven op locatie dec.2011 –